Johnny Cash

 

Met zijn eigen, uit duizenden herkenbare stijl, een mengeling van country, folk, blues, gospel en rock die men tegenwoordig americana zou noemen, heeft Johnny Cash gedurende zijn imposante, bijna vijftig jaar omspannende carrière een geheel eigen plaats veroverd in de muziekwereld. De muziek van Cash is een genre op zich geworden, geworteld in de traditionele Amerikaanse muziek, schatplichtig aan Hank Williams en de Carter Family, en verwant aan grootheden als Merle Haggard, Waylon Jennings en Willie Nelson. Cash’ donkerbruine stemgeluid, zijn veelal licht cynische teksten en zijn innemend lichte southern drawl deden de rest.

Johnny Cash is een zoon van Kingsland, in de zuidelijke staat Arkansas. Toen hij 3 jaar oud was verhuisden zijn ouders naar Dyess, ongeveer honderd kilometer ten noorden van Nashville in de staat Tenessee. Dat Nashville, waar de radio tegenwoordig zijn platen maar mondjesmaat draait, van grote invloed was op de jonge Johnny, kwam al op twaalfjarige leeftijd tot uiting, toen hij zijn eigen liedjes ging schrijven. Al tijdens zijn middelbare school-periode zong hij zijn repertoire voor de lokale radio, en nadat hij zijn diploma had gehaald verhuisde hij, zoals zoveel jongens in die tijd, naar Detroit, Michigan om in de destijds bloeiende automobielindustrie te gaan werken. Toen kort daarop de Korea-oorlog uitbrak nam Cash dienst in de Air Force. Daar kocht hij zijn eerste gitaar en leerde hij zichzelf spelen. Hij pakte ook het ambacht van songschrijver serieus op, en één van zijn eerste composities was het welbekende Folsom Prison Blues
 

Sun Records
In 1954 verliet Cash de Air Force, om vrijwel onmiddellijk te trouwen met Vivian Leberto. Hij verhuisde naar Memphis, waar hij zich wilde bekwamen in het maken van radioprogramma’s. ‘s Avonds speelde hij in kroegen met een trio dat bestond uit gitarist Luther Perkins en bassist Marshall Grant. Meestal gratis, maar een opnamesessie bij het lokaal vermaarde Sun Records van de legendarische Sam Phillips leek inmiddels binnen handbereik. In 1955 was het zover. Phillips wilde Cash eerst helemaal niet hebben, omdat hij zich presenteerde als gospelzanger. ``Als je iets commerciëler hebt kom je maar terug!’’, zo zou de strenge Sun-baas tegen de 23-jarige muzikant hebben geroepen. Cash gehoorzaamt, schrijft `Hey Porter’, en zijn Sun-debuut was een feit. De vervolgsingles Folsom Prison Blues en I Walk The Line werden evenals het debuut een hit in de countrycharts, en met de laatste single werd zelfs de popcharts bestormd.
 

The Man In Black
1957 Was ook een glorieus jaar voor Cash. Hij had verschillende top 10-hits in de country charts, en hij maakte zijn debuut in de Grand Ole Opry, hét walhalla van de countryscene in Nashville. Daar verdiende Cash ook voor het eerst zijn bijnaam The Man In Black, want in tegenstelling tot de andere artiesten die het Opry-podium bestegen en gekleed gingen in opzichtige glitterpakken met nepedelstenen, zilver en goud, was Cash simpel gekleed in het zwart. Aan het eind van het jaar verscheen zijn eerste elpee:"Johnny Cash with His Hot and Blue Guitar". Een unicum voor Sun Records, want niet eerder had een artiest uit de Sun-stal een hele elpee mogen maken. Het was tot dan toe bij singles gebleven. Pogingen om op hetzelfde label een gospelalbum uit te brengen mislukten, Phillips zag er geen brood in. Bovendien was Sun niet bereid om Cash meer royalties te betalen, hoewel hij voor het label een cashcow bij uitstek was. In de loop van 1958 nam Cash de stap die er al een tijd zit aan te komen: hij brak met Sun en tekende bij Columbia Records. Desondanks ging Sun gedurende de jaren ’60 gewoon door met het uitbrengen van niet eerder gereleased Cash-materiaal.
De deal met Columbia werkte goed. Cash scoorde hit na hit, en deed meer dan 300 shows per jaar. Geen wonder dat op zeker moment de sleet er op kwam, en om het moordende tempo van opnemen en spelen vol te kunnen houden greep Cash naar zwaardere middelen dan koffie. Cash, die inmiddels een reputatie van stevig innemer had opgebouwd, begon zijn toevlucht te nemen tot amfetamine. In 1961 had zijn speedgebruik dusdanige vormen aangenomen dat zijn werk er onder begon te lijden. Het aantal hitsingles en albums nam af, en na zijn verhuizing naar New York, zijn familie in Nashville achterlatend, kreeg hij in toenemende mate problemen met justitie.

Ring Of Fire
Juist toen aan een voorspoedige loopbaan in de muziek een tragisch einde dreigde te komen wegens alcohol- en drugsmisbruik, diende de reddende engels zich aan. June Carter, destijds getrouwd met één van Cash’ kroegmaten Carl Smith, had samen met ene Merle Kilgore een song geschreven. `Ring Of Fire’, door Cash ingezongen, werd een enorme hit. De problemen met speed en drank waren echter bij lange na de wereld nog niet uit. Het artistieke nivaeu van zijn singles en albums bleef laag, en hits scoorde hij amper. In 1965 werd hij in El Paso gearresteerd, toen hij probeerde vanuit Mexico amfetamine de VS binnen te smokkelen. In zijn gitaarkoffer nota bene. En bovendien weigerde The Grand Ole Opry, waar hij eerder triomfen vierde, hem op te laten treden, waarna hij de zaak in elkaar sloeg. De crisis kwam tot een hoogtepunt toen zijn vrouw Vivian in 1966 van hem scheidde.

Cash verhuisde na het echtelijk drama terug naar Nashville, waar hij aanvankelijk zijn destructieve levenswijze continueerde. Hij raakte echter steeds beter bevriend met June Carter, die inmiddels van de al even riskant levende Carl Smith gescheiden was. Met haar hulp slaagde hij er in zijn verslavingen onder controle te krijgen, en bovendien raakte hij in de ban van een tamelijk fundamentalistische vorm van christendom. Het deed zijn muzikale carrière in elk geval goed, want met songs als Jackson en Rosanna’s Going Wild keerde hij terug aan het front. In het begin van 1968 vroeg Cash zijn June tijdens een optreden ten huwelijk. Ze trouwden in het voorjaar.
 

Datzelfde jaar tekende het artistieke en commerciële hoogtepunt van Cash’ loopbaan zich af. Hij werd uitgenodigd om te komen spelen in Folsom Prison , een desolaat oord in Represa, California, waar honderden zware criminelen hunkerden naar vermaak. Cash was op zijn allerbest, en spuugde nummers als Folsom Prison Blues, Cocaine Blues, The Long Black Veil en Jackson met volle overgave de zaal in. De `inmates’ gingen uit hun dak, en het succes was voor Cash de aanleiding het feest het daaropvolgende jaar te herhalen in de gevangenis van San Quentin. Het werden legendarische opnamen, en Cash scoorde zijn enige top 10 pophit met A Boy Named Sue. Ondertussen werkte hij mee aan albums van onder meer Bob Dylan en had hij een televisieshow, die twee jaar loopt op ABC.

Gunslinger
Voor de tweede keer in zijn loopbaan bereikte Johnny Cash een artistiek en commercieel hoogtepunt. In navolging van de twee uiterst succesvolle albums en de televisieshow werd hij door de toenmalige president Richard `I Am Not A Crook’ Nixon uitgenodigd om in het Witte Huis te komen spelen. Vervolgens speelde hij aan de zijde van filmster Kirk Douglas in de western A Gunfight, waar hij een rol als veteran gunslinger speelt. De film kreeg overigens matige kritieken. Op het muzikale front ging het Cash evenwel voor de wind, en singles als Sunday Morning Coming Down en Flesh and Blood scoorden bijzonder goed in de charts. Het nummer Man In Black werd zelfs een top 3-hit.

Johnny Cash en zijn vrouw June begonnen zich ook aan het liefdadigheidsfront te profileren. Zowel de Burgerrechtenbeweging als de bewoners van de gevangenissen in de VS en de religieuze beweging van ds. Billy Graham mochten zich in hun warme belangstelling verheugen. Deze sociale bewogenheid ging halverwege de jaren '70 gepaard met een afnemende publieke belangstelling voor de muziek van Cash. De platenverkopen zakten in, op een enkele uitzondering na (het duet met de onlangs overleden Waylon Jennings There Ain't No Good Chain Gang deed het nog redelijk, net zoals Ghostriders In The Sky), maar over het algemeen leek de belangstelling voor ouwe country-cats als Cash tanende. Bovendien kreeg hij andermaal onmin met zijn platenmaatschappij Columbia. Lichtpuntje was het verschijnen van de autobiografie `Man In Black’ in 1975.
 

Hij zat echter niet bij de pakken neer, vooral omdat hij in 1980 als jongste artiest ooit werd bijgezet in de Rock & Roll Hall of Fame. Samen met zijn partners in crime Jerry Lee Lewis en Carl Perkins vormde hij vervolgens The Survivors, hetgeen aanleiding is tot matig succes. The Highwaymen, met Jennings, Willie Nelson en Kris Kristofferson doen het een stuk beter, al verkocht het gelijknamige album uit 1985 ook niet wereldschokkend. Cash besluit dat het tijd wordt om het contact met Columbia te verbreken, maar een deal met Mercury Nashville verloopt ook vrij desastreus, omdat het bedrijf en de artiest het maar niet eens konden worden over de richting waarin de zanger zich artistiek gesproken zou moeten begeven. Tot overmaat van ramp werden zijn platen op de radio amper meer gedraaid, omdat de deejays meer hedendaagse acts als Lyle Lovett en Garth Brooks de voorkeur gaven, en hij dus ook niet meer in de hitlijsten te vinden was. Gelukkig werden zijn optredens nog steeds goed bezocht

American
In 1992 namen The Highwaymen een tweede album op, en tot ieders verwondering bleek het album meer te verkopen dan iedere plaat die Cash bij Mercury Nashville heeft uitgebracht. Tot wederzijdse tevredenheid eindigde het contract met dit label dan ook snel, zodat Cash in de gelegenheid is om misschien wel de meest artistiek en commercieel interessante deal van zijn leven te sluiten, namelijk die met American Records van oprichter Rick Rubin. Het eerste album dat daar verscheen, geproduceerd door Rubin zelf, was een indringende verzameling akoestische songs. Hoewel de verkoopcijfers niet geweldig waren, waren de kritieken lovend en werd de muziek van Cash ineens bekend bij een jonger, nieuw publiek. Op het tweede album dat op American verscheen, Unchained, kreeg hij de hulp van Tom Petty & the Heartbreakers. Het haar 200 bleek inmiddels een van de productiefste uit het leven van de inmiddels 68-jarige Cash, omdat hij zijn retrospectief Love, God, Murder uitbracht, alsmede een gloednieuw studioalbum op American, American III, Solitary Man. Een donker, somber album met nummers van Nick Cave, Neil Diamond, U2, Tom Petty en Palace, a.k.a. Bonny `Prince’ Billy, dat niettemin opnieuw een jong, nieuw publiek aanboort en Cash definitief positioneert als icoon van zijn generatie.

Gezien Cash’ fragiele gezondheidstoestand (hij leed aan een door diabetes veroorzaakte aandoening aan zijn zenuwgestel en lag de laatste jaren regelmatig in het ziekenhuis met een longonsteking) is het wonderlijk te vernemen dat de man nog steeds opnam. Vorig jaar verscheen het monumentale The Man Comes Around, een indrukwekkend slotakkoord van een rijke carriere, die meer dan 1500 songs en vele tientallen albums omvat.